Een prachtige dag

  

Mistroostig staar ik naar het schermpje van mijn telefoon. Geen mails, geen nieuws dat ik nog niet ken, geen twitterberichtjes en geen nieuw verslag op Facebook. Ik buig me maar over het interview in dagblad Trouw met regisseur Theu Boermans die naar de toneelschool ging zonder ooit een toneelstuk gezien te hebben.

                         *

Theu groeide op in een gezin met vijf kinderen. ‘De enige plek waar je even alleen kon zijn was de w.c.’ Ik denk aan de uitspraak van mijn zo-op-zijn-privacy-gestelde kind, ooit op stap met een paar vrienden naar Spanje, die precies hetzelfde zei: ‘soms ging ik maar naar de w.c. om even alleen te zijn.’ 

                        *

Een vriendin van mij groeide op in net zo’n gezin als dat van Theu: ik keek daar altijd met grote ogen naar: een drukke hond die nooit ‘in de mand’ wilde, speelgoed, tijdschriften en boeken, geluid, altijd iemand om je heen. Als prinsesje met mijn eigen kamer in het stille Haarlemse herenhuis kon ik het mij niet voorstellen dat iemand sliep in een driepersoons-stapelbed, omringd door twee grote zussen, bijna tegen een kast aan met kleren erin, zo veel kleren. 

                        *

Het was gezellig in dat huis: alles kon, iedereen mocht meekomen en mee-eten. Maar rustig op bed liggen lezen – dat wat ik het liefste deed – was daar niet mogelijk. Dat zagen mijn kinderogen snel. Nee, liever wat minder vol en druk. Voor even was het leuk, niet voor altijd.

                         *

Theu Boermans regisseerde het toneelstuk Anne Frank. Zeven mensen die op elkaar gepropt in een ruimte het met elkaar moeten zien te redden. Wij bezochten het toneelstuk ‘Anne Frank’ in theater Amsterdam. Een verrassend theater op een verrassende plek, aan de rand van Amsterdam. Op een kade, naast een havengebied met op de achtergrond zeecontainers, hijskranen. Een robuust, bakstenen gebouw met garderobes, toiletten en een hippe bar. Tafels en stoelen naast de glazen pui met uitzicht op water en grijze luchten. 

                       *

Het theater zelf is zoals een theater moet zijn: zacht, rood en wegzakken in een kussenachtige stoel. Vóór ons een enorm, gebogen decor: het Merwedeplein, met de woning van de familie Frank op de eerste verdieping. De kunstig opengewerkte façade toont ons het leven van een vader en moeder met hun twee dochters. De beroemdste dochter is druk en springerig, de ander rustig en bedachtzaam. Ze krijgen de ruimte, deze twee meisjes. Ruimte om zichzelf te zijn binnen het liefdevolle kader van verstandige ouders. 

                         *

Als het decor verschuift naar de krapte van Het Achterhuis slaat de benauwdheid toe. Kleine kamertjes, een overloop met bed, ouders die slapen in de woonkamer. Een vreemd gezin komt erbij. Nog meer indikken en opschuiven. En als tandarts Dussel erbij komt is Anne haar plek, haar kamertje met bed en bureautje, kwijt. En dat is wat mij treft: de wanhoop van dit kind, het meisje dat zo graag denkt en schrijft in afzondering. Opgescheept met een volwassen man die ook graag in jouw kamertje is. Erger nog dan de ruzies in dat huis, het gesus en de voortdurende dreiging is de volstrekte afwezigheid van privacy: even alleen zijn, peinzen, denken en dromen in stilte. 

                         *

We weten waar het verhaal eindigt en toch, met tranen in de ogen horen en lezen we: moeder Edith Frank, overleden in 1944 in Auschwitz, Margot en Anne Frank, aan tyfus bezweken in Bergen-Belsen, Peter van Daan, onbekend waar hij gestorven is, waarschijnlijk tijdens een van de vele dodenmarsen. Vader en moeder van Daan dood. Tandarts Dussel dood. We zien vader Otto Frank moederziel alleen terugkeren in Amsterdam, onder de met heldere stem uitgesproken zin van Anne: ‘Ondanks alles geloof ik in de innerlijke goedheid van de mens.’

                         *

De wijsheid van een veertienjarige, opgesloten in een Amsterdams achterhuis, schrijvend in verloren uurtjes aan een klein bureautje. Ik ben benieuwd hoe geldig deze zin nog is in deze verwarrende tijd. Denkend, peinzend en schrijvend in mijn ruime kamer, alleen, met de stilte van een prachtige ochtend om mij heen.
                      ***

‘Ik kom terug’

IMG_5409
Met een gloednieuw boek zit ik op de bank in onze huiskamer. De ensuite-deuren met het glas-in-lood zijn dicht. Om mij heen is het stil. Het boek ruikt en voelt nieuw: de geur van vers papier, de stroefheid van bladzijden. ‘Ik kom terug’ heet het.

‘s Middags is de herdenking van de bevrijding van Auschwitz. Russische soldaten stuitten zeventig jaar geleden met hun ski’s op de barakken van Auschwitz. Frieda Bromet, een meisje uit Nederland, hoorde ze. Doodziek lag ze daar. In de ziekenbarak. En ze hoorde de droge tik van ski’s tegen het hout. Het was 27 januari 1945.

Ooit las ik het boek ‘De laatste zeven maanden, vrouwen in het spoor van Anne Frank’, samengesteld door Willy Lindwer. Gebaseerd op interviews. Een boek met herinneringen van Nederlandse vrouwen, die terecht kwamen in de concentratiekampen. Soms jonge vrouwen, zoals Bloeme Emden. Zij deed op de valreep in Amsterdam eindexamen gymnasium. Zij en nog één klasgenoot. De anderen waren langzaam maar zeker uit de klas verdwenen.

De achttienjarige Bloeme die, toen ze zich in Auschwitz moest uitkleden voor de ogen van toekijkende soldaten, ‘iets voelde knappen’ in haar hoofd. ‘Ik was zo beschermd opgevoed, zo bleu en jong, ik besefte opeens dat hier heel andere normen en waarden golden.’

Frieda Bromet verbleef ook op heel jonge leeftijd in Auschwitz met haar moeder. Net als de zusjes Frank, die daar met hun moeder waren. Moeders die er alles aan deden hun dochters in leven te houden. Ze schoven stiekem door een kier onder de Kratze-barak, waar de drie meisjes met schurft lagen, stukjes brood naar ze toe.

Een andere vrouw, Janny Brandes, was het die Otto Frank na de oorlog moest vertellen dat zijn beide dochters dood waren. Jammerlijk gestorven, zwaar vermagerd door de honger, vervuild en verward door typhusdromen. Eerst viel Margot uit haar brits. Een dag later overleed Anne. Het meisje dat zo graag schrijfster wilde worden. En het uiteindelijk werd.

Tijdens de herdenking in Polen ,-een tent is over de bekende toegangspoort geplaatst-, spreken velen. Overlevenden. De directeur van Auschwitz. De Poolse president. Een oudere heer, begeleid door een jong meisje, loopt voorzichtig en langzaam naar het podium. Wit-grijze haren pieken achter zijn oren.

Haar als het engelenhaar dat vroeger bij ons in de kerstboom hing. Wolkjes van glas. Glas! Dat kon ik niet geloven als klein meisje. Maar tussen je vingers voelde je het. Het knisperen van ja, glas. Of was het een verzinsel van mijn moeder? Tot op de dag van vandaag is het voor mij een raadsel.

De man met het engelenhaar vertelt. Over de ontberingen. De tijd die zich niet aan de regels houdt. Een seconde duurt een dag. Een dag een jaar. En zijn herinneringen leven. Je ziet het aan zijn optreden. Je hoort het in zijn stem. Hij breekt. Emotie klinkt door bij de hartenkreet: ‘We moeten onze kinderen tolerantie en begrip bijbrengen. Wij overlevenden willen niet dat ons verleden de toekomst wordt van onze kinderen.’

Ik weet niet hoe het voelt, overkomt daar in die tent. Hier, in de stille huiskamer, komt deze roep, recht uit het hart, aan. Nee, nooit meer. Geen half miljoen vermoorde kinderen, niet dagenlang de namen voorlezen van vermoorde Nederlanders. Jacob Schwartz, 80 jaar, Vrouwkje Schwartz-Rosenbaim, 33 jaar, Sara Schwartz, 2 jaar.

Het gezang van de cantor in de tent snijdt door de ziel. Verdriet, nee smart, diepe smart hoort de luisteraar. Over sommige oude gezichten glijdt een traan. De meeste ogen staren naar binnen. Naar de herinnering, de pijn.

Ik zie mijn boek liggen op de tafel. ‘Ik kom terug.’ Zij kwamen terug. En zij zijn terug. Dappere, oude mensen.

Roman Kent. De man met het engelenhaar. Dappere, oude man.