Lemper & pindakaas

  
Mijn vader staat te strijken in het kleine zijkamertje van zijn flat. ‘Laat mij dat maar doen!’, roep ik direct. Maar mijn dochter is sneller, neemt de strijkbout op – ‘ik ken alle trucs voor overhemden’ – en zij strijkt de drie overhemden die over de leuning van een bureaustoel naast de plank klaarhangen. 

                         *

Mijn vader loopt voor mij uit de huiskamer in die met een gammele schuifdeur van de strijkkamer annex kantoor kan worden afgesloten.

‘Ga zitten, ga zitten’, zegt hij, terwijl hij het vierkante kussen van de bank tegen de leuning plaatst, voor mij. En ik ga zitten. 

                         *

‘Leuk dat jullie er zijn’, zegt mijn vader. Ik kijk hem eens goed aan. Zijn gezicht heeft kleur, hij draagt een overhemd met een V-hals trui erover. De bruine broek, die hij al zo lang heeft, slobbert om zijn dunne benen. ‘Het staat je goed, die trui, pa’, zeg ik. En ik meen het. De trui geeft hem body en kleur. Hij ziet er prima uit. Ook dat zeg ik hem.

‘Ja, ik voel mij ook goed’, zegt hij, ‘vandaag heb ik helemaal geen last van mijn knie.’

‘Nou, dat is fijn!’, zeg ik, ‘er is geen peil op te trekken, he?’ 

‘Nee, ik snap het niet hoor, ik slaap in hetzelfde bed, altijd even lang, doe niets bijzonders en toch heb ik soms wel en soms geen last.’

‘Tja, het is raar’, beaam ik. Ik kijk naar buiten. Het regent. Weer regent het. Auto’s slingeren zich om de rotonde heen, in de vensterbank staan de witte orchideeën die ik hem laatst gaf. 

                         *

Mijn vader is dol op orchideeën. Ze doen hem vast denken aan zijn geboorteland, Indie. Daar groeit en bloeit alles vanzelf, ook orchideeën met tere trossen blaadjes en beloftevolle knoppen die zich langs fragiele stengels omhoog slingeren.

                         *

‘Wat doe je?’, vraagt mijn vader aan mijn dochter vanuit zijn stoel naast het raam. ‘Ik ruim de strijkplank op’, zegt mijn dochter.

‘O, dat doe ik zelf wel’, zegt mijn vader en hij probeert op te staan. ‘Nee, opa, ik heb het al!’ roept mijn kind, ‘ik moet altijd even zoeken naar het hendeltje, maar ik heb het.’ En we horen de klap van de plank waarvan het uiteinde net te zien is langs de rand van de schuifdeur. En dan beweegt het stukje plank langzaam richting slaapkamer.

‘Hij staat achter de deur in de slaapkamer’, instrueert mijn vader.

‘Ja, dat weet ik toch opa.’ 

                         *

Mijn vader staat op. En dat klinkt sneller dan dat het in werkelijkheid gaat. ‘Ik ga wat klaarmaken, wat wil je?’, vraagt hij aan mij.

‘Ik wil wel wat water’, antwoord ik, maar dat vindt hij ongezellig. Ik zie het direct aan zijn gezicht. ‘Nou, doe dan maar wat thee’, zeg ik. Mijn vader schuifelt naar de keuken. Ik sta op, leun met mijn knieën tegen de centrale verwarming en kijk naar buiten. Ik zie niets maar droom weg. 

                             *

Op de achtergrond hoor ik keukengeluiden en de stemmen van mijn dochter en mijn vader, zachtjes en gedempt. Ze keuvelen samen over de thee, welke smaak ze wil, over haar studies, over de appel die geschild moet worden. ‘Mam, wil je ook een lemper?’, vraagt mijn kind. Ze steekt haar hoofd om de hoek van de kamerdeur. ‘Mam?’

‘Ja, lekker, dat wil ik wel’, antwoord ik.

‘Ja opa, ze wil ook een lemper’, hoor ik haar zeggen.

Ze lacht. ‘Je hebt een hele stapel lempers gekocht!?’, hoor ik haar zeggen tegen mijn vader. ‘Ja, iedereen is er dol op, ook de kinderen van Bart lusten ze graag. Ik heb er al veel weggegeven.’ Bart is mijn broer. En zijn jonge kinderen houden ook van lemper.

                         *

Ik hoor het tikje van de magnetron en ik besluit maar eens te helpen. Ik draag de drie bordjes met daarop het witte rolletje kleefrijst, gewikkeld in plastic folie als een ingerold drolletje naar binnen. Mijn dochter brengt de stukjes geschilde appel en ik haal de thee. Mijn vader haalt in de keuken een kadetje uit een plastic zak. ‘Ga je ook alvast een broodje eten?’, vraag ik.

‘Ja, lekker een broodje met pindakaas’, antwoordt mijn vader.

Ik pak zijn kopje koffie en loop naar binnen.

‘Opa, kom je?’, vraagt mijn kind.

‘Hij maakt nog een broodje klaar’, zeg ik. ‘Met pindakaas.’ 

‘Hij vergist zich, mam. Meestal zijn we wat later bij hem op zondag, hij denkt vast dat het nu lunchtijd is.’ We kijken op de klok, het is half twaalf. En we glimlachen beiden. 

                         *

Eindelijk keert mijn vader terug uit de keuken. We peuteren alledrie het plastic folie van het dampende rolletje kleefrijst. We zetten onze gebaksvorkjes erin en eten onze lemper: warme kleefrijst, gevuld met kruiden, kip, zo zacht en kleverig als een hartig snoepje dat lekker aan je verhemelte plakt. De orchidee in de vensterbank kijkt toe. En als je je ogen sluit waan je je, nee, als ik mijn ogen sluit waan ik mij even, heel even in Indie.

                              *

De nagloed van de zon

De nagloed van de zon

De adem van het duister 

En boven mij, sereen

Het Zuiderkruis

                         *

Ik zit op mijn balkon
Ik ben alleen, en luister

Naar dromen om mij heen

Hier ben ik thuis

                        *

Ik kwam uit Nederland

En woon er later weer

Vertrouwd gebied

                        *

Maar die volmaakte band

Die godenpracht, die sfeer

Daar zijn ze niet.

                        ***

Drs. P (1919-2015)

Uit: Album van de Indische poëzie, Bert Paasman, Peter van Zonneveld.