Een fatsoenlijk gesprek

  
In de Volkskrant van 24 december 2015 wordt teruggeblikt op het jaar 2015. Ik ben dol op terugblikken. Terugkijken naar het afgelopen jaar. Het jaaroverzicht van het journaal, foto’s en teksten van 2015 in kranten en tijdschriften. Heerlijk. Het ‘o, ja’- gevoel dat zich meester van je maakt als je alle gebeurtenissen van het jaar de revue ziet passeren. Sporters die winnen of verliezen, een familiedrama, oorlogen ver weg. 

                         *

Vanuit mijn comfortabele, luie stoel in ons warme huis in het veilige land waarin ik woon, kijk ik naar de beelden. Ik, die tot de generatie behoor die nog nooit ‘iets’ meemaakte, luister naar de verhalen. Geen oorlog, geen terreur, geen honger vielen ons ten deel. Wel hadden we verdriet zo nu en dan, maar dat ging om verdriet-dat-hoort-bij-het-leven. Ziekte, dood, ontslag. Geen kogels, geen puin, geen rondvliegend glas.

                          *

In de krant lees ik over 2015 als het jaar van de vluchtelingen. Een hot item. In het artikel in de Volkskrant waarboven staat ‘Geweld kan dus wel degelijk lonen’ blijven mijn ogen haken aan een alinea. Ik raak deze alinea niet kwijt. Na een aantal pagina’s keer ik terug. Ik lees het stuk nog een keer. 

                          *

‘Volgens hoogleraar lokaal bestuur Marcel Boogers neemt Geldermalsen een goede beslissing. “De gemeente heeft over dit onderwerp geen fatsoenlijk gesprek met de samenleving gevoerd, terwijl veel inwoners zich wel zorgen maken over de komst van zo’n groot aantal vluchtelingen. Dat je nu op je schreden terugkeert, snap ik. Dat is niet hetzelfde als zwichten voor geweld, maar die boodschap is lastig over te brengen.”

                         *

Geldermalsen, waar boze inwoners de raadsvergadering over de komst van een asielzoekerscentrum zodanig verstoorden dat de raadszaal werd ontruimd. De burgemeester het boetekleed aantrok. De democratie ten grave gedragen werd. Het AZC er niet kwam. En ik denk aan een paar maanden geleden. Toen voerde ik een gesprek. Zo’n gesprek waar hoogleraar Marcel Boogers het over heeft. Een fatsoenlijk gesprek.

                       *

‘Wanneer begint de informatieochtend? Ik dacht dat het om 10.00 uur begon?’

Vragend kijkt de man, die zojuist is binnengeslenterd, in het rond. We staan in het gemeentehuis. In de grote ruimte waar een keer per maand de raad vergadert zijn statafels geplaatst met daarachter wethouders, ambtenaren en de burgemeester. Wij hebben een felgekleurd key-cord om, zo zijn wij herkenbaar als ‘van-de-gemeente’. Inwoners kunnen vragen stellen over de opvang van vluchtelingen. Gedurende zes dagen wordt in de gemeente een groep van 150 vluchtelingen opgevangen in een sporthal aan de rand van het dorp.

                          *

‘U kunt al uw vragen stellen aan ons. Er is niet een algemeen informatie-deel, u kunt terecht aan een van deze tafeltjes.’

Teleurgesteld kijkt de man om zich heen. Hij is niet de enige die denkt dat hij kan gaan zitten, het verhaal kan aanhoren en zijn mening kan geven. Ik zie meer mensen verwachtingsvol plaatsnemen op een stoel verderop in de zaal, kijkend naar een niet bestaande spreker.

                         *

‘Dus ik kan met u praten?’

‘Ja, dat kan. Of u kan met een wethouder spreken en daar verderop staat de burgemeester.’ Ik wijs naar achteren. Maar de man blijft staan. Dit tafeltje is goed genoeg. Hij gaat van start. 

                         *

‘Ik ben het er niet mee eens, met de opvang van al die vluchtelingen.’

‘Ja, dat kan. Er zijn meer mensen die het niet eens zijn met de opvang van vluchtelingen. Echter, de mensen zijn er en als ze niet worden opgevangen slapen ze op straat.’

‘U weet niet hoe deze mensen denken, deze mensen denken niet zoals u en ik’

‘U bedoelt de vluchtelingen?’

‘Ja. Ik heb veel gereisd, ik ken deze landen en ik ken deze mensen!’

‘Leuk dat u veel reisde, dan ben u vast geïnteresseerd in andere culturen.’

                         *

Glazig kijkt de man mij aan. Een gewone man, in gewone kleding. Een man zoals er zoveel van zijn. Een beige broek en een beige trui. Een leren jas is zijn enige frivoliteit. Ik schat hem zo’n jaar of 60. De man heeft een rond gezicht. Zijn ogen zijn blauw.

                        *

De vinger van de man gaat omhoog en wijst in mijn richting:

‘Ja, zeker, ben ik geïnteresseerd in andere culturen en daarom weet ik er zoveel van. Deze mensen passen hier niet, in onze cultuur.’ 

‘De mensen die wij opvangen zijn hier, zij zijn gevlucht voor oorlog en conflicten.’

De vinger gaat omhoog.

‘Ja dat zegt u. Dat denkt u. Maar het gaat hier om gelukszoekers. Het zijn geen vluchtelingen, gelukszoekers dat zijn het.’

                          *

Tevreden blikt de man in het rond. Zijn zegje is gezegd. Ik ben stil. Wat moet ik ermee? Als armzalig ambtenaartje luister ik en knik ik zo nu en dan. Een gesprek is het niet. De man is nog niet klaar.

‘Weet u, de mensen die hier komen…’ – zijn stem gaat omlaag en hij spreekt wat minder luid – ‘de mensen die komen, dat zijn de allerrijksten. De echte vluchtelingen, de arme mensen, zij kunnen hier niet komen. Zij kunnen zo’ n overtocht niet betalen.’

‘Maar als zij al rijk zijn, dan zijn zij toch geen gelukszoekers?’, breng ik in. ‘Deze mensen zijn dan toch immers al rijk.’

                        *

Maar dat heb ik verkeerd begrepen.

‘Zij zijn uit op ons sociale stelsel, onze voorzieningen.’ Ik zie zijn gezicht betrekken. 

‘Mevrouw, u weet niets, weet u hoe de mannen met hun vrouwen omgaan?’

Ik weet dat niet. Net zomin als ik weet hoe deze man met zijn vrouw omgaat. Heeft hij wel een vrouw?

‘Vrouwen zijn niets minder als beesten. Die mannen beschouwen vrouwen als varkens.’ 

                         *

Dit gaat mij te ver. Naast het denken aan: ‘anders dan, het is anders dan, niet anders als’ komt aan mijn neutrale afstandelijkheid en geknik een einde.

‘Dat zijn uw woorden. Ik vind dat erg naar om te horen.’

‘Ik ben er geweest, ik weet wat zij denken. Die mannen.’

Mijn collega die naast mij staat vraagt: ‘maar heeft u misschien nog een vraag over de opvang van vluchtelingen?’

Ja, die heeft hij.

‘Hoe lang komen zij hier eigenlijk? Ik dacht maar twee keer drie dagen?’

‘Ja, zij blijven hier zes dagen. Daarna gaan zij ergens anders heen.’

                         *

Dat vindt de man onbegrijpelijk.

‘Dat is toch niks, dat gesleep met mensen? En wat kost dat allemaal?’

Intussen is er iemand bij ons komen staan. Ons tafeltje is een van de lastigste tafeltjes. Verderop hoor ik een bezoekster vragen waar zij zich kan melden als vrijwilliger.

‘Daar heeft u misschien wel gelijk in’, zegt de collega die erbij is komen staan. ‘Wat zou u ervan vinden als wij wat langer vluchtelingen opvangen op een daarvoor geschikte locatie?’

                          *

Maar dat is niet de bedoeling. De man is even stil.

‘Ik ben en blijf er tegen. Het gaat gelukkig maar om zes dagen.’ Nog even blijft hij staan. Hij kijkt of hij bekenden ziet. En die ziet hij: ‘He! Jij ook hier?’ De bekende antwoordt dat hij er ook is. Langzaam loopt ons gesprek ten einde.

‘Als u nog vragen heeft dan kunt u op onze website kijken. Daar vindt u antwoorden op de meest gestelde vragen’, zegt mijn collega vriendelijk.

En ja, dat zal hij doen.

                         *

We vangen de dagen erna de vluchtelingen op. Het gaat goed. Het aantal vrijwilligers dat zich meldt is zo groot dat de organisatie een wachtlijst aanlegt. De hoeveelheid kleding, schoenen en speelgoed die wordt gebracht is overweldigend. 

                          *

Een groepje mannen en jongens voetbalt voor de sporthal aan de rand van het dorp. Kinderen tekenen en knutselen aan een tafel. Ik zie vrouwen, meisjes en jongens. En mannen. En ik denk aan het gesprek aan het statafeltje. Het gesprek dat volgens hoogleraar Boogers nodig was in Geldermalsen. In Steenbergen en in Purmerend. 

                         *

Een fatsoenlijk gesprek. 

                       ***