De tijd die voorbij vliegt als de windvlaag om het huis. De lijstjes voor ‘t heerlijk’ avondje die zich vullen. Door mijn oogharen heen kijk ik – vanuit het bed – tussen de gordijnspleet door of het winterochtendlicht al verschijnt. Steeds later licht, steeds vroeger donker. De krant die, later dan die-van-door-de-week, door onze brievenbus wordt geduwd. De brievenbus die kleppert.
*
Nu ga ik eruit. Uit bed. Beneden hoor ik alle top 2000 nummers die – alsof het gisteren was – cliché grijsgedraaid worden. Het gepush van het nummer van Claudia de Breij, hè ja, en laten we ‘Imagine’ op 1 zetten. Alsof dat de wereld troost brengt.
*
Troost voor Hollande, die, groeiend in zijn rol als Vader des Vaderlands, alleen op een stoel zit. Het is koud op die enorme Franse binnenplaats. Het is de binnenplaats van ‘Hotel des Invalides’. Wrang is het dat op de eerste rij bedden en rolstoelen staan van werkelijke ‘invalides’. Gewonden van de aanslagen. Gehuld in dekens en zwarte lakens liggen of halfzitten zij. François Hollandes zwarte sjaal, netjes geknoopt over zijn spierwitte overhemd. Een klein detail. De hangende oogleden beroerd door een vinger achter brillenglas. Een klein gebaar.
*
En ik denk eraan dat hier, in Europa, 130 namen genoemd worden, kunnen worden. Tranen worden vergoten. Hoe zit dat in Beiroet? In Nigeria? Raqqa? Kennen we de namen van de slachtoffers daar, hoe heten de ontvoerde schoolmeisjes en waar zijn de door IS meegenomen yezidi-vrouwen? De verdronken vluchtelingen, wie zijn zij? Een jongetje dat op het strand lag kreeg een naam maar tot onze schande zijn wij deze vergeten. Hij lag op het zand en zijn schoentjes waren net zo klein als die van mijn peuter, 16 jaar geleden. Vandaag lees ik in een klein berichtje dat gisteren bij Bodrum twee kinderen verdronken, één en vier jaar oud.
*
Het waait. Langzaam warmt de kamer op. Op de radio spelen ze een spel, het gaat over David Bowie. ‘Een knappe man’, giechelt een vrouwenstem. De harde stem van de discjockey knalt erdoorheen. Telefoonstemmen van de spelers. Er wordt een kaartje voor iets gewonnen. Boven hoor ik gestommel. Er komt iemand naar beneden.
*
‘Wat een licht hier.’ Ja, ik deed de lichten aan. Het was zo donker.
‘Heb je al wat gegeten?’
‘Ja, een cracker.’
Ik hoor de Nespresso kraken en de zoete koffiegeur verspreidt zich door de ruimte. De poes zet haar pootjes tegen het raam. Zij wil naar binnen.
*
Gisteren haalde ik ruim een kilo doorregen runderlappen. ‘Zal ik ze in blokjes snijden?’, vroeg de slageres.
‘Ja graag’, antwoordde ik.
‘Groot, middel of klein?’
‘Doet u maar middel.’
*
En het huis gaat vandaag geuren naar laurier, oregano, dubbelbier, appelstroop, zongedroogde tomaatreepjes en stoofvlees.
*
‘Neem jij appelstroop mee?’, vraag ik mijn man, ‘het liefste van die kleine cupjes, zo’n grote pot plakt voor eeuwig in de kast.’ Hij ruikt naar Chanel Antaeus, mijn man.
‘Lekker luchtje’, zeg ik.
‘Chanel’, antwoordt hij.
*
‘Ze hadden alleen maar deze enorme pot’, zegt mijn man bij terugkeer. Ik laat vier eetlepels eruitvloeien in een bakje en zet de pot in de kast. Met stroopdraden aan de buitenkant.
*
Ik ga maar eens wat gedichten schrijven.
***