Uitje

 Vandaag zouden mijn vader en ik op pad gaan met onze nieuwe auto. Naar de nieuwe kamer van zijn oudste kleindochter, mijn kind, in Amsterdam. Daar drinken we een kopje thee. En dan rijden we weer terug.

                         *
Het regent hard. Het is weer om binnen te blijven. Lekker met de krant bij de kachel. Zo nu en dan kijk je naar buiten: nee, het druipt nog steeds. Druppels vallen langzaam vanaf de pergola naar beneden, van die grote verzameldruppels. De takken van de druif liggen kaal en triest bovenop de vierkante staaldraden tussen de pergola-palen. De loungebank wacht tevergeefs op haar kussens. Een plasje water verzamelt zich op het smalle bovendeel van de bank. Bij iedere regendruppel spat het water lichtjes op.

                         *
Zojuist belde ik mijn vader, het was door de plotselinge zomertijd opeens half één. Direct neemt hij de telefoon op.
‘Hallo, met mij’, zeg ik, ‘jij neemt snel op!’
‘Ja, ik pakte net de telefoon uit het basisstation want ik dacht wel dat je rond deze tijd zou bellen.’
‘Zal ik je zo komen halen? We zouden vandaag een tochtje maken, toch?’
Ik hoor aarzeling in zijn stem: ‘ja, eh, kom je en gaan we dan meteen weg?’
‘Ja’, antwoord ik, ‘Julia komt ook mee, dan breng ik haar gelijk naar huis. Wil je liever een andere keer afspreken? Het is ook zulk rotweer…’
‘Eh, nee, maarre.. heb ik dan nog tijd om te lunchen..?’
                         *
O, dat is het. Ik haal hem met mijn snelle actie volledig uit zijn ritme. Om half één eet hij altijd een krentenbolletje, zorgvuldig besmeerd met een laagje margarine, een geschilde appel en drinkt hij een kopje koffie. Ik drink altijd rustig een kopje met hem mee op zondag. We praten over alles en niets en dan ga ik weer. 
                         *
En nu schop ik alles in de war met mijn directe komst, mijn gelijk-weg-willen en mijn dochter in de auto die naar Amsterdam moet.
‘O, eet gerust eerst wat. Hoe laat zullen we afspreken? Kwart over één?
‘Kan het ook wat later? Half twee?’
‘Ja, natuurlijk’ en ik denk aan mijn kind dat een paper moet schrijven. ‘Mam, of we moeten vroeg gaan dan kan ik in Amsterdam wat doen, of laat, dan schrijf ik thuis dat paper. Nu wordt het dus een half-half-oplossing. Maar zij is eenentwintig en flexibel, mijn vader drieënnegentig en gehecht aan appel en krentenbol. Dus zij begint thuis en schrijft het werkstuk maar in Amsterdam af.
‘Ja hoor, ik kom om half twee. Rustig aan’, zeg ik nogmaals.
                         *
Als we in de stromende regen komen aanrijden bij het flatgebouw waar mijn vader woont, vraag ik aan mijn kind: ‘en, staat hij al klaar?’ Vanaf de rotonde tegenover zijn flat kan je hem soms zien zitten. Meestal zie je een grijs koppie net boven het raam uitsteken. Dan zit hij op zijn gemakkelijke stoel. ‘s Avonds zie je het licht van de televisie blauwig tegenover hem flikkeren.
                         *
‘Ja, mam, hoe schattig, hij staat met zijn jas aan voor het raam te wachten.’ Ik draai om de rotonde heen, strek mijn nek en zie inderdaad een glimp van een grijze jas en bruine sjaal.
‘Hij loopt weg van het raam, hij heeft ons vast gezien’, zegt mijn dochter.
                          *
‘Haal jij hem even op, dan parkeer ik de auto voor de deur.’ Heerlijk dat ik er niet uit hoef. De regen slaat woest tegen het raam, de ruitenwissers zwaaien wild heen en weer. Mijn kind rent met haar hoofd tussen de schouders de hal van de flat in. De overijverige onderbuurvrouw van mijn vader heeft daar een paastafereeltje gecreëerd met een uit de krachten gegroeide paastak, eitjes hangend aan gekleurde touwtjes, een paaskleedje en twee paashazen. Eén paashaas heeft een groen tuinbroekje aan.
                           *
Daar komt mijn vader aan met mijn kind: oud en jong. Gelukkig heeft ze eraan gedacht twee kussentjes mee te nemen. Met moeite laat mijn vader zich zakken in de lage autostoel op de twee kussens. ‘Kan ik mij nergens aan vastpakken?’ vraagt hij mij tijdens het zakken. Ik ken mijn nieuwe auto nog niet goed genoeg. ‘Ik weet het niet, maar hou mij maar goed vast.’ En ja, daar zakt hij weg in de comfortabele stoel. Met zijn beide handen grijpt hij zijn rechterbeen vast en legt deze in de auto. Ik sluit de deur en loop om naar de bestuurderskant.
‘Mooi hè, opa?’, hoor ik mijn kind zeggen,’van binnen is de auto ook mooi, hè?’ Mijn kind spreekt hij nooit tegen dus hij zegt: ‘ja, heel mooi!’ En dat houdt hij de hele rit naar Amsterdam vol. Ik krijg weinig kritiek op deze aankoop. 
                        *
Het is grappig hoe de oude man, moeizaam lopend met zijn stok, contrasteert met het hippe complex waarin zijn kleinkind woont. In de binnentuin staan groepjes studenten, pratend en rokend. Een eetkarretje, feloranje, met verantwoorde falafel, café latte en smoothies dat vlak voor de ingang van het gebouw staat, heeft weinig klandizie. ‘Helaas geen pin vandaag’ staat op het krijtbordje in grote, ronde letters. 
                         *
We lopen de hal in. De receptie, loungeplekken met heerlijke banken en zachte poefjes glimmen ons tegemoet onder de zachte klanken van laid-back muziek.
‘Mooi hè, pa?’, vraag ik en ja, hij vindt het mooi. Voorzichtig lopen we naar de lift, zorgvuldig een opgerubbelde mat en verraderlijke drempeltjes vermijdend. Ik draag een pakket met zware gordijnen, mijn kind sjouwt drie tassen met zich mee, dus hij moet vooral zelf goed uitkijken. ‘Pas op, kijk uit’, liggen in mijn mond bestorven. Ik lijk mijn moeder wel.
                         *
Aangekomen in de flat van ons kind drinken we thee. Ze pakt een bakje, gevuld met paaseitjes en stroopwafels. Ze zet thee. Ze heeft in een mum van tijd haar zachte slofjes aan. Ze is thuis.
                         *
Ik hang met kunst en vliegwerk de gordijnen op. Ze zijn prachtig en passen precies. ‘Dat heb je goed gedaan, meid’, zeg ik, ‘het is zo’n mooie kleur en ze passen precies.’
Mijn vader mompelt nog iets over ‘te lang’ en ‘ze nemen volledig de warmte van de verwarming weg.’ Maar zij negeert en ik ook. Geen tegenspraak vandaag.
                         *
En ik overdenk hoe prachtig het is dat mijn drieënnegentigjarige vader de kamer van zijn eenentwintigjarige kleinkind bezoekt. Hoe geweldig het is dat zij thee voor hem inschenkt in een mok van Blond. Hem een paaseitje aanbiedt: ‘opa, jij houdt toch van puur?’ Hij drinkt haar thee, bewondert haar kamer, smikkelt van de stroopwafel. ‘Wat een mooie theepot!’, zegt hij.
‘Ja, deze is heel handig: het is een waterkoker en theepot inéén’, legt mijn dochter uit.
                         *
Ik geniet. Dit uitje is eigenlijk mijn uitje. En opeens dringt het tot mij door. Besef ik opeens: mijn vader bewondert niet haar kamer, maar mijn kind in haar kamer. En na al die tijd waarin directe bewondering voor mij uitbleef krijg ik via mijn dochter dat kleine beetje erkenning, dat ik het best goed gedaan heb, goed doe, -dit kind, ons gezin, het huis, studie, carrière, ons leven,- waar ik altijd zo naar verlangde. Verlang, Annelie, verlang.
                        ***

 

Storing

 

Vrijdag werkte ik thuis. Om te beginnen las ik ‘s ochtends vroeg mijn mail, keek op WordPress (nog iemand mijn blogje gelezen?), Facebook (wie is er jarig?) en LinkedIn (nog een interessante bezoeker langs geweest met ‘an offer you can’t refuse?’) Ook Nu.nl bekijk ik, de krant komt later aan bod.                                                                              

                           *

Geen lezer, twee jarigen (van harte gefeliciteerd!), geen schitterend aanbod, geen nieuw nieuws. Even schiet door mij heen wat de passagiers beleefden in de korte tijd dat zij de grauwe bergwand zagen oprijzen naast hun vliegtuigraam. ‘Er was kort gegil te horen’, vertelde de Franse aanklager op het journaal.  

                           *
Gilden de zestien scholieren die terugkwamen van hun Spaanse uitwisselingsavontuur? De vijftienjarigen, vast met iPhone-dopjes in de oren, soezend tegen een ander aan. Misschien wel slapend op de knieën van de jongen naast je, op wie je stiekem verliefd bent. Hij laat je je gang gaan, dus je droomt mooie dromen. Over hoe je thuis afspreekt en samen de stad ingaat. Over de eerste kus in het steegje tussen de kerk en het grote plein, waar iedere week de kleurige kraampjes van de markt staan. Het waait in het steegje. Maar wat geeft het? Je staat in de wind, je voelt de ander en je herinnert je voor altijd dat moment.
                         *
Wat dacht de piloot die even moest plassen? Hij heeft wél van ongeloof naar wanhoop en paniek van minuut op minuut de laatste momenten van zijn leven doorgemaakt. 
                         *
Ik denk aan mijn kind dat zojuist belde om te vertellen hoe zijn laatste schoolexamen ging: ‘mam, versta je mij? Mam, ik hoor je niet! Mam?’ De zware jongensstem is weg. Maar ik weet dat ik hem zo wel hoor. Ja, daar is hij weer:
‘Hoe ging het?’
‘Ja, ging wel. Ik herkende wel een paar dingen. Maar mam, door de stroomstoring gingen de kluisjes niet open. Allemaal hadden we daar onze spullen in vanwege dat SE: telefoon, jas, sleutels. Alles. Ze moesten handmatig alle kluisjes openmaken. Ik heb twee uur gewacht.’
‘Maar hoe ging je Engels?’ 
                         *
Na Economie had hij ook mondeling Engels.
‘Nou, dat ging niet door. De lokalen waren donker. Er stond negenhonderd leerlingen te dringen in de hal. Ze maakten met een gevonden accu de kluisjes open. Kleur voor kleur. Met een megafoon riepen ze om welke kleur aan de beurt was. Eindelijk werd blauw omgeroepen’.
‘Wat doe jij nu mam?’
                             *
Ik sta te wachten voor de Hema Schalkwijk: de gordijnen voor de kamer van ons oudste kind-op-kamers zijn klaar. Zo nu en dan kijk ik achterom. Het is en blijft donker bij de Hema. In Bennebroek was de storing al voorbij toen ik wegreed. Binnen een uur was het voorbij en floepte alles knipperend en wel aan. Onze lieve hulp Adua kon gewoon zuigen. Ik baal, want dit is mijn pauze en ik moet zo weer aan het werk. 
‘Ik sta bij de Hema, om de gordijnen van Julia op te halen. Alleen is hier die storing nog niet opgelost.’
                         *
Ik hoor een droog mannenlachje. 
‘Ik ga zo nog even wat doen met vrienden.’ En ik hoor, ik hoor de vrijheid en opluchting in zijn stem. Bijna, bijna is hij klaar met school. Verlost van de verplichtingen: opstaan, douchen, eten, fietsen, leren, luisteren. Nog even dat examen en dan lonkt de wereld. Een wereld met weer andere verplichtingen, maar dat weet hij nog niet. Een oneindige periode strekt zich uit na 24 mei. Strand, stad, feesten, sporten, beetje werken. Op bed liggen, gamen, Netflix. 
                         *
Eind mei vertrekt hij naar Griekenland. Als kers op de taart van kind en scholier-af zijn zal hij Kreta onveilig maken met neef en vriend en vrienden van vrienden.
                         *
Hij vliegt erheen. Net als de zestien Duitse jongeren. En ik hoop en bid dat dit kind, deze vrije, bijna-man het leven verder leeft.
                         *
Ik kijk achter mij. De Hema is nog steeds donker en dicht. Morgen dan maar. 
                        ***

Rock around the clock 

 

Zomaar uit het niets zit mijn vader opeens met een multomap op schoot. Driftig bladert hij de map door. Op zoek naar iets.

‘Wat zoek je?, vraag ik terwijl ik een slokje neem van mijn koffie. Ook pik ik een stukje geschilde appel van het schoteltje.
                         *
‘Ja, ik zoek wat. He, verdorie, waar is het nu?’ En opnieuw wordt de map doorzocht.
‘Ja, hier is het!’ Hij geeft mij een boekje, A4-formaat. Een auberginekleurig boekje. Ik blader erdoorheen. In het boekje kan je je wensen opschrijven over je uitvaart. Ik bekijk wat beter het voorblad: ‘Uitvaartcodicil Yarden’. In rechte witte letters, een mooi contrast met dat aubergine. 
                          *
‘Je bent toch niet wat van plan, pa?’ Ik probeer halfslachtig het beetje ongemak te verbergen.
Hij lacht flauwtjes en zegt: ‘jij moet hier even naar kijken. Ik wil een aantal dingen veranderen.’
                         *
Ik start op pagina 1. ‘Lichte, eikenhouten kist’ is aangekruist. Met een bibberig kruisje. Zo’n oude-mensen-handschrift-kruisje. Bij ‘begrafenis in stilte’ zijn zowel ‘ja’ als ‘nee’ aangekruist. Daarna is boven de vakjes een ‘ja’ geschreven. Eronder zie ik aan alle aangekruiste zinnetjes dat hij wel familie en vrienden erbij wil hebben.
                         *
‘Wat bedoel je met begrafenis in stilte?’, vraag ik. ‘Wil je er niemand bij hebben? Hieronder zie ik dat je dat juist wel wil.’
‘Ja, ik wil wel vrienden en familie erbij.’ 
‘Wat bedoelen ze dan met in stilte?’, vraag ik zo maar in het algemeen. We snappen het niet. Met potlood zet ik een vraagteken erbij. 
                          *
Ik kom aan bij de muziek. Vier lege lijntjes. 
‘Hé, je hebt niets opgeschreven bij muziek. Weet je niet wat je wil?’
Stiekem had ik daar al eens over nagedacht. Net als over de muziek bij mijn eigen begrafenis. Zoals iedereen.
                            *
‘Ik weet wel iets voor jou: een liedje van Wieteke van Dort en Willem Nijholt. Over Indie. Het geluid van een Tokeh komt erin voor. Dat vind je vast mooi.’ Er schiet me opeens nog wat te binnen: ‘en vroeger luisterden jullie toch ook naar James Last?’
                         *
Nu wordt mijn vader actief. Hij staat op en loopt naar het kastje met oude c.d.’s. Hij pakt een c.d. van James Last en geeft deze aan mij. Als ik de titels van de nummers lees denk ik terug aan de zondagen die soms wel leuk waren. De zondagen waarop mijn ouders James Last draaiden op de oude bandrecorder of pick-up. De zondagen waarop mijn moeder haar Caballero-sigaret-zonder-filter rookte en mijn vader haar soms speels aanraakte. Waarop zij lachte en hem half afweerde.
                          *
‘Je hebt ons ook wel eens verteld dat jullie vroeger dansten. Weet je nog? Op dat oude nummer. Hoe heet dat ook alweer? Is het van Chuck Berry?’
                          *
Inmiddels ligt er nog een c.d. op mijn schoot van Engelbert Humperdinck.
Ik pieker en peins over de tijden waarin mijn jonge ouders nog gelukkig waren. ‘Jullie dansten daarop, het is een soort rock & roll..’ Ik neurie wat voor me uit en opeens heb ik het. ‘Rock around the clock! Dat is het! Even opzoeken van wie dat was. Ja, ik heb het: Bill Haley!’
Met potlood schrijf ik onder Wieteke van Dort ‘Rock around the clock’ op.
                         *
‘Daar dansten we de jive op. Is dat niet wat vrolijk?’, aarzelt mijn vader.
‘Nee, juist leuk, een beetje vrolijke muziek tussendoor. Het was toch een gelukkige tijd?’ 
                          *
Mijn vader raakt op dreef. ‘Er is nog een nummer dat ik mooi vind.’ Hij neuriet zachtjes voor zich uit. ‘Island in the sun…’ Ik neem het over. Bedoel je dit? En ik zing: ‘Island in the sun, lalalala..’ 
‘Nee, die bedoel ik niet’, zegt mijn vader, ‘ik bedoel een andere.’ Ik kijk op mijn iPhone en toets ‘Island in the sun’ in. ‘Bedoel je deze van Harry Belafonte?’
‘Ja, die bedoel ik!, straalt hij.
‘Waarom zou je die graag willen horen?, vraag ik naar de bekende weg.
‘Als je op een eiland bent geboren, dan herinner je je alles nog, de zee, het strand..’ 
Op het derde lijntje schrijf ik: ‘Island in the sun. Harry Belafonte.’
                          *
Inmiddels ligt er een stapeltje c.d.’s op de bank. ‘Er kan nog één liedje bij pa!’, lach ik. ‘Je kan zo alles beluisteren, dan maak je daarna een keuze.’ 
‘Mijn c.d.-apparaat doet het niet’, en hij wijst op de installatie die werkeloos op de kast staat. ‘Nou, dan zoek je ze toch op via Spotify?’, opper ik. Maar daar reageert hij lauwtjes op. Dat vindt hij misschien toch te ingewikkeld.
Op het vierde lijntje schrijf ik ‘James Last’. Sweet memories.
                          *
We gaan verder in het boek. Hij wil gecremeerd worden in Westerveld. Bij ‘uitstrooien’ heeft hij aangekruist ‘Nationaal verstrooiterrein Hoge Veluwe.’ Ja, dat past wel bij hem. Hij houdt van paarse heide, zandverstuivingen, hier en daar een bosschage en in de verte wilde zwijnen.
                          *
‘Pa, het belangrijkste is nu dat je de namen en adressen verzamelt van vrienden en familie. Dat wordt anders een geweldige zoektocht voor ons.’ We hebben het daar al eerder over gehad. Hij komt er maar niet toe.
‘Ja, die liggen in een doos, ik heb ze zo gevonden, hoor.’
‘Leg ze anders in dit boekje, dat is ook goed.’
                           *
We zijn klaar met het boekje van Yarden. En ik moet weg. 
‘Volgende week zondag maken we een ritje met onze nieuwe auto, oké?We kunnen dan wat drinken ergens of we kunnen bij Julia op bezoek.’
‘Ja, dat vind ik erg leuk.’
‘Nou, dat doen we. Ik zie je dinsdag weer. Als je wat nodig hebt, dan hoor ik het wel, he?’
‘Ja, is goed.’ Mijn vader loopt mee naar de deur. ‘Dahag!’ roep ik en ik zwaai. Hij staat in het halletje. We waren plots samen even terug in de tijd. De tijd van jong en geluk en lach en dans. Ik ben er een beetje beduusd van.
                          *
‘Put your glad rags on and join me hon’,
We’ll have some fun when the clock strikes one.
We’re gonna rock around the clock tonight,
We’re gonna rock, rock, rock, ’till broad daylight,
We’re gonna rock, gonna rock around the clock tonight.’
                        ***

 

Zomaar geluk op het Gelderlandplein

 

Een tijd geleden, toen wij na rijp beraad besloten samen met ons kind dat zij een kamer ging huren in een nieuw te bouwen complex bij de Boelelaan, lichtte een lampje op in mijn hoofd.

                         *
Was daar vlak bij niet het Gelderlandplein? Het plein waar de topcrimineel, God-hoe-heet-hij-ook-alweer?, werd neergeschoten? Een winkelcentrum vlakbij Amstelveen, Amsterdam-Zuid, nogal sjiek.
                         *
Deze week kreeg ik een whatsapp over het Gelderlandplein: ‘ik heb het gevonden, het Gelderlandplein is hier vlakbij. Het is nog erger dan Heemstede! Allemaal kakkers. Vooral veel oude dametjes met te veel make-up en bontjassen.’
                         *
Dat moet ik zien. Dus rijden wij naar het Gelderlandplein in onze nieuwe auto, een glanzende, wijnrode bolide. Gelderlandpleinwaardig, dacht ik zo.
                         *
De nieuwe navigatie, nog niet geüpdatet, leidt ons naar Schiphol. Daar draaien we een rondje, we negeren verder de navigatie en rijden richting Amsterdam.
                         *
Op 400 meter van de Boelelaan, naar rechts, de van Leijenburghlaan op. Heel voorzichtig, let wel: een nieuwe auto, rijden we de parkeergarage in. 
                           *
We hebben een doel: twee verjaarscadeautjes. De eerste zoeken we in de Douglas: een strenge, strak-opgemaakte dame komt op ons af. Samen met haar komen we uit op een peperdure lipgloss. Maar, wat een doddig doosje, wat een glanzend pakje en wat een strak strikje! Proefmonsters erbij, het eerste cadeautje is daar. 
                         *
Opeens horen wij de val van een.., ja, wat is het? Ik draai me om en ik zie de scherven van een dure parfum op de grond uiteenspatten. Een vrouw, die niet eens zo heel erg schrikt, staat ernaast. Zij liet het flesje overduidelijk op de grond vallen. 
                         *
Tegenover mij huppelt een meisje, blond met een lange paardenstaart in een tijgerbontjasje en tijgermaillootje, op knalroze halfhoge lakgympen. Haar hoogblonde moeder draagt ook een tijgerbontjas. Wij staren allen naar de scherven. De huppels stoppen. De strak-opgemaakte dame kijkt streng. Maar een jongen van de Douglas, zwarte kleding, strak kuifje redt de situatie: ‘aaach, dat kan gebeuren, hoor’, roept hij op de manier waarop alleen in het zwart geklede, strakgekuifde jongens van de Douglas dat kunnen roepen.
                         *
Wij rekenen de te dure lipgloss af en ik koop er voor mijzelf een te duur lippotlood bij. We zien een kitscherige kledingzaak met de naam Beverly nog-wat. Een verschrikkelijke kinderkledingzaak. Veel tijgerprints. 
                         *
Maar ook een Hema, de oeroude schoenenzaak Zwartjes (sinds 1883) en in de XL Albert Heijn doen we boodschappen. Ach, het valt best mee, met de kakkers. Misschien wel bij de verse-sushi-winkel of de net-geopende Coffee Company. 
                         *
Maar ik ben blij met mijn tweede cadeautje, een kinderboek. Blij met mijn lippotlood (‘zelfslijpend mevrouw’) en wat is het toch leuk een kind te verwennen met nieuwe gympen. In, eeeh, een tijgerprint.
                         *
Hoe heette die man toch ook al weer? Voor zijn flat neergeschoten. Op het Gelderlandplein. Klepper! Sam Klepper!
                         *
En wat het mooiste is: na twee keer het parkeerkaartje uit de automaat teruggespuwd te krijgen: ‘mevrouw, het is hier de eerste anderhalf uur gratis parkeren’, in onvervalst Amsterdams.
                         *
Gewoon gelukkig op het Gelderlandplein. Dat klinkt als een gedicht. Maar één lettergreep te veel.
                        ***

 

WaterNatuurlijk

 

Het stemmen is alweer achter de rug. Onze dochter, drie dagen woonachtig in een gloednieuw studentencomplex in Amsterdam tussen de machtige torens van de Zuidas, kwam ervoor terug.

                           *

Voor het stemmen had ik voor de zekerheid gekeken naar de lijsten met partijen en kandidaten. Ik hoorde ‘s ochtends dat niet alle gevestigde partijen meededen aan de Waterschappen. Dan moet je je herbezinnen. Mijn herbezinning duurde tien seconden: WaterNatuurlijk. Klinkt goed. Eerste kandidaat is een vrouw. Makkelijk genoeg.
                            *
‘Hé, heb je een nieuw bloesje aan?’ vraag ik aan mijn superverzorgde kind: geel/grijs gemêleerd bloesje, strakke spijkerbroek, lange glansgeborstelde haren, zorgvuldig maar eenvoudig opgemaakt.
‘Nee, dat heb ik allang, maar ik heb het nooit aan.’ We drinken thee als ooit tevoren. Ook zij pakt de kandidatenlijst en vouwt deze uit.
‘Wat ga ik stemmen?’, vraagt ze zich, net als vele andere Nederlanders, af. 
                         *
Niks geen vaste partij meer, elke keer weer opnieuw kijken en denken.
‘Bij jou kwam toch de Vrouwenpartij eruit?’, lacht ze. Ze ziet er goed uit. Onze Amsterdamse. Ze houdt haar iPhone omhoog, met het Kieswijzerprogramma open. 
                         *
‘Ja, ik zal eens even kijken of ze alleen maar vrouwen op de lijst hebben staan!’ We buigen ons nu samen over het uitgevouwen papier. Eén sneue man beweegt zich in de Vrouwenpartij. Maar nu gaat het erom spannen. Ze gaat nogmaals de Kieswijzer invullen. Daarbij stelt ze mij vragen als: ‘wat bedoelen ze met bed en brood voor uitgeprocedeerde asielzoekers?’ En ik probeer uit te leggen dat uitgeprocedeerde asielzoekers op straat belanden. En wat het dilemma hierbij is van de gemeenten: ze mogen deze mensen niet helpen maar doen het vaak toch. Met een slaapplaats en eten. En ik vertel dat de mensen vaak niet terug kunnen omdat ze geen papieren hebben, geen uitreisvisa krijgen, het land van herkomst niet meewerkt. Een wereld van triestheid en ellende. En dat is nog maar één vraag.
‘Wat heeft dat eigenlijk te maken met Provinciale Staten?’ En ik, politicoloog, weet het niet.
                           *
Gelukkig komt er nu uit de door haar ingevulde Kieswijzer een ‘normale’ partij uit. Dat was de eerste keer anders. Ik meen dat zij ook uitkwam op de Vrouwenpartij.
                          *
‘Heb je gedacht aan de Waterschappen?’, vraag ik.
‘Waterschappen? Moeten we daar ook op stemmen? Waarom eigenlijk?’
Ik, politicoloog, weet niet waarom.
‘Water is toch sowieso belangrijk? Wat is daar politiek aan?’
Ik weet niet wat daar politiek aan is.
Ik zeg dat ik zelf kies voor WaterNatuurlijk. Klinkt goed, toch?
                            *
Maar dat laat deze 21-jarige zich niet zomaar aanpraten. Op haar iPhone zoekt ze het op: ‘WaterNatuurlijk voor schoon, veilig en gezond water.’
‘Tja, wie kan daar tegen zijn?’ En hopla, WaterNatuurlijk heeft zo in een paar minuten twee stemmers erbij.
                          *
Daarna hebben we het over de bitch bij de receptie van het studentencomplex waar ze sinds drie dagen woont.
                          *
‘Mam, ik heb het hoogste postvakje! Ik kan daar niet bij! Ook moet ik mijn fiets in zo’n hoog rek plaatsen. Dat lukt mij natuurlijk niet.’ Ons kind is 1.53 meter. 
                           *
‘En weet je hoe die trut reageert? Ik vraag netjes of ik een andere plek voor mijn fiets kan krijgen. ‘Nee, dat kan niet. De plekken staan vast.’ En dat op een superbitchy toon. Dat wijf is gek. Ze ziet zelf toch ook wel dat mij dat nooit lukt? Vanochtend moest ik naar college. Die fiets kreeg ik er niet uit. Een bouwvakker heeft mij geholpen. Toen ik terugkwam zette ik de fiets gewoon maar neer, onder die plek van mij. Ik krijg het niet voor elkaar, die fiets in dat hoge rek tillen. Het is veel te zwaar.’
                            *
Hetzelfde verhaal krijg ik te horen over het postvakje. Over sleutels die niet kunnen worden nagemaakt. 
                             *
In gedachten heb ik de receptioniste al drie keer gekielhaald zoals je dat vroeger las in het wonderschone boek ‘De scheepsjongens van De Bontekoe.’ Gewoon met een touw onder het schip doorhalen. Onder de kokkels, wonden van de kiel, zeewier, bloed en troep kwamen ze al dan niet levend aan de andere kant tevoorschijn. Prachtig.
                            *
Maar ik laat het los. Ze stuurt een mail aan de oprichter van het complex. Ze lost het op. 
                            *
‘s Avonds breng ik haar terug. Vier zware tassen sjouwen we mee: twee met boodschappen (‘Mam, de Deka is echt goedkoper dan Dirk van de Broek!’) en twee tassen met vergeten kleding, luchtjes en nog zo wat.
                           *
Bij de receptie zit de bitch. ‘Kijk, daar zit ze. Nou, je ziet het wel he? Wat een trut!’
                              *
Ik beheers me en loop naar boven. Laat het los.
                             *
Thuisgekomen zeg ik: ‘nou die trut van dat fietsenrek en postvakje zat daar.’
‘En?’, vraagt mijn man, ‘heb je haar de waarheid gezegd?’
‘Nee’, zeg ik, ‘ze lost het zelf op.’
‘Ik bel morgen wel’, zegt hij. Moordlust straalt uit zijn ogen.
Laat het los.
                              *
WaterNatuurlijk, zo las ik vanochtend in de krant, heeft het heel goed gedaan.
                            ***

De reparatie 

Hij kan het niet laten. Op tafel staat een onttakelde videorecorder. Zo’n apparaat waar je vroeger een videoband in deed, als een dubbeldikke boterham in een groot uitgevallen broodrooster.

                          *

Wij hebben heel wat video’s gekeken: vooral herinner ik mij de geweldige kindervideo’s van de VPRO met Achterwerk in de kast (jongen met paling!), Lekker Dansen met Maxim, Buurman & Buurman. Ook keken we naar de avonturen van Sap de Aardwortel, Kloontje en Jean d’Orange. Onze dochter was op vierjarige leeftijd verliefd op de zachtaardige aardwortel Sap. En last, but certainly not least, draaiden we de videobanden van de Daltons, over een chaotisch gezin met vier opgroeiende jongens, grijs. Ik meen dat we alle banden nog hebben weggegeven (aan schoonzus, buurvrouw? met jonge kinderen) en (toen nog) een videorecorder.
                         *
Bij mijn vader op tafel staat een opengebroken videorecorder. Het is 2015.
                         *
‘Waarom ben je bezig met die videorecorder?’, vraag ik.
Mijn vader, die wel aanvoelt dat ik het bespottelijk vind, moeite doen voor zo’n oubollig apparaat, antwoordt: ‘ik wil alleen nog wat oude banden kijken, daarna gooi ik ze weg, net als de recorder.’
                           *
Jaja, mijn vader en weggooien. No way. Niks gooit hij weg. 
                           *
‘Wat voor een banden zijn dat dan?’
Maar daar krijg ik geen antwoord op.
‘Ik heb die recorder ooit laten repareren in Haarlem-Noord’, vertelt hij. 
                           *
Dat is meer dan twee jaar geleden. Dat was voordat hij zijn heup brak en drie dagen en nachten hulpeloos in zijn slaapkamer lag. Gelukkig vond mijn broer, die zich ongerust maakte over het niet-opnemen van de telefoon, hem op tijd. Uitgedroogd maar ongebroken. ‘Ik heb zo mooi gedroomd…’, was het eerste dat hij mij vertelde in het ziekenhuis. 
                           *
‘Die man was zo’n eigenaardig type’, gaat hij door, ‘ik had gevraagd of hij de recorder kon repareren. Hij zei: ‘ik zal wel zien.’ Rare man. Nooit gaf hij een duidelijk antwoord. Maar ja, ik bel na een tijd op. Ik vraag: ‘is mijn recorder gemaakt?’ ‘Ja, die is allang klaar.’ Snap je dat nou? Waarom belt hij mij niet? Enfin, ik er naar toe. Ik vraag :’en heb je hem kunnen maken?’ En weer krijg ik geen duidelijk antwoord. Het kostte € 15,-.’ En ik vraag verbaasd: ‘dat betaalde je gewoon?’
‘Ja, hij had hem natuurlijk wel opengemaakt en alles’, mompelt mijn vader.
                           *
Ik ken hem zo goed: nooit zal mijn vader durven te zeggen dat hij niet betaalt, zelfs niet als iemand zo’n onduidelijke dienst levert. Ook laat hij zich graag bedotten. Voorbeelden genoeg: van een nooit gebruikte schapenwollen winterdeken, hem aangesmeerd op een vreselijk bejaardenreisje-met-bus tot en met een onlangs aangeschafte BMI-meter die na een zeer omslachtige invoermethode een verkeerde BMI aangeeft.
                           *
‘Ik kon niet mijn leeftijd invullen’, verontschuldigt mijn vader nog dat onding. Ik vind binnen 35 seconden op mijn iPhone een betrouwbare BMI-berekenaar van De Hartstichting. Deze wijst aan dat mijn vader ‘licht overgewicht heeft, dat hij meer moet bewegen (sic!) en minder moet eten (net steekt hij verlekkerd het laatste dik besmeerde stukje van het kadetje pindakaas in zijn mond.)
                           *
Beteuterd zegt hij: ‘o, dan moet ik nog wat afvallen.’ Ik kijk naar hem, denk aan de broosheid van 93-jarigen, en troost hem met het laten zien van een kleuren-lijn: ‘kijk, je zit heel dicht bij een gezond BMI.’
                           *
Mijn vader, de eeuwige klusser, gaat zeker verder met de videorecorder. Om de laatste banden te bekijken. Wat zal erop staan? 
                           *
Als ik wegga vraag ik hem: ‘bevalt de andere hulp een beetje?’ Mijn vader begint te stralen en steekt de loftrompet over de nieuwe thuishulp, die wel de ijskast schoonmaakt en het aanrecht. Ik slik mijn woorden in: ‘mooi, dan heb je tijd om zo’n heerlijk klusje te doen als het repareren van die recorder!’ 
                           *
Ik denk aan alle dozen in de berging met gereedschap: zagen, beitels in alle maten, schroevendraaiers, een geavanceerde boormachine en een workmate, die hij tot zijn verdriet in zijn kleine flat niet kwijt kan. Laat hem, de drieënnegentig-jarige hobby-klusser met licht overgewicht. Laat hem.
                          ***



Het vertrek

Saar springt op de tweede doos vooraan. De deksel is niet goed gesloten. Ze zakt een beetje weg en ze kijkt mij aan. Blauwblauwe ogen in een bruinzwarte omlijsting. Het dier heeft geen notie. Geen notie van wat er gaande is.

Het kind leert. Ze zit aan de keukentafel en de zon schijnt. Schuine strepen vinden hun weg op de tafel, reepjes van licht. De laptop glinstert in al dat licht. De boeken glanzen. Met een gele markeerstift maakt ze woorden belangrijk: ronde letters, gelijkmatig over het papier. Rond en rond staan ze ferm op blauwe lijnen.
Tegen het raam aan staan pakketten. Bruin, stevig karton drukt tegen het glas. Malm, Billy, Kallax en Ekensberg. Zweedse beloften in dozen; gaten, schroeven en een handleiding, verstopt achter houten panelen.
Lang blijf ik zitten op de bank. De poes en ik kijken elkaar aan. Onwetend en wetend. 
Boven hoor ik het jarenlange kraken van de vloer. Vlugge voeten op de trap. Op en neer. Vergeten. Terug. Hard roffelende voeten, schoenen, laarzen op de trap.
Beneden arriveren de broodjes en het beleg. Eitjes koken in borrelend water. Het pannetje glinstert in het ochtendlicht. Een zaterdag in maart. Fris, de tijd van het jaar. Als de zon schijnt voel je haar kracht. Warmte. Maar guurheid wint het van behaaglijkheid. Je duikt je jas in. Sjaal om.
Boven verschuift wat. En in mijn hoofd schuift een deur dicht. De kamer van kind en licht. Jong en spelen. De ruimte van slapeloze nachten en ‘s nachts gebeld worden. ‘Er is iets heel ergs gebeurd. Mijn portemonnee en fiets zijn gestolen.’ Verblijf van zorg en plezier. Vanwege familieomstandigheden gesloten per 14 maart 2015. 
De sleutel van de andere kamer ligt klaar. De kamer van tijd en bezinning. Oud en samen. De ruimte van rustige dagen en kabbelingen. Verblijf van bestemming en berusting.
Morgen open ik de tweede deur.
Daar gaat ze. Poes Saar zit in de vensterbank en kijkt en kijkt. Haar kattenogen tranen van het staren. De bus met dozen, tassen en bruine pakken, de fiets, bank, bed, tandenborstel, schriften met ronde woorden, geel gemarkeerd. Strepen van licht. Daar gaat ze.

De (Vrije) School

Omdat het weekend vol zat met zinnige en onzinnige zaken (van een zondagse zoektocht naar een beige trenchcoat (xs) tot en met het planten van violen), lees ik dinsdag pas het artikel in de Volkskrant over de Vrije School: ‘Hoe overleven we de Vrije School?’

Een paar jaar geleden belandden wij, als ‘gewone’ ouders, ook op de Vrije School met onze kinderen. Na een steeds stiller wordend oudste kind en een jongste met altijd buikpijn besloten we de Christelijke dorpsschool te verruilen voor ‘De Toermalijn’ in het nabijgelegen Hillegom.
Tot mijn verbazing bleek in dit Bollendorp een Vrije (basis-) school te zijn. Na een gesprek met de directrice (‘mijn zoons houden van computeren maar de oudste breit nu ook graag’) en de verzekering dat men ook een leerlingvolgsysteem hanteerde, fietsten wij voortaan ‘s ochtends naar onze buurgemeente.
Onze dochter werd op de Vrije School inderdaad vrij: ze werd minder stil, ze had plezier, ze tekende, viltte en knutselde zich een ongeluk. Iets dat op de vorige school alleen maar kon ‘als de rekentaak af was, het tafeldiploma was gehaald en de aardrijkskunde- toets was afgenomen.’
Op de Toermalijn mocht ze niet met tekenen de zwart gebruiken (zat niet eens in de doos) en waren viltstiften uit den boze. Nou ja, zwart had ze thuis en aan de keukentafel tekende ze lekker met stiften.
De jongste had geen buikpijn meer, was niet meer zo verlegen, sterker nog, hij vertelde tot groot plezier van meester Frank, al na een paar weken een heel schunnige mop. Die hij van een (Christelijk school-) vriendje had gehoord. Meester Frank kwam niet bij van het lachen, de kinderen hadden de mop niet begrepen, net zo min als ons kind. 
Het was een verademing: kinderen die met plezier naar school gingen, geen buikpijn meer, ze deden zelfs mee aan toneelstukken en ze durfden voor de klas een vieze mop te vertellen.
En natuurlijk gingen de kinderen na het springen over het laatste Sint Jan’s vuur naar de Vrije middelbare school. Dat werd zes jaar flink fietsen, maar ach, prima voor de conditie.
Het bleek dat het onderwijs op ‘de middelbare’ wel erg afhing van de mentor, die de meeste lessen gaf. De oudste bofte, de jongste niet. En dat leidde uiteindelijk tot het met heel veel moeite overstappen naar een reguliere middelbare school van onze veertienjarige zoon. Hij had de balen van zijn mentor, de vakken hout, metaal en tuin en de ‘vaagheid’: ‘ik wil naar een school waarop ik moet leren en gewoon weet waar ik aan toe ben.’

Prompt bleef hij zitten. En niet zo’n beetje ook. Nu doet hij eindexamen HAVO. Hij wil misschien naar de Hogere Hotelschool. Een goede opleiding, veel buitenlandse stages, alles in het Engels. Zijn motivatie: ‘ik wil een goede baan.’ Ik weet niet of dat de juiste instelling is voor deze school die bol staat van het woord ‘hospitality’. Maar hij komt er wel.
Onze dochter schrok zich in de vierde klas (daar heel verwarrend de tiende klas) van de Vrije School een ongeluk: VWO-ers moesten in twee en een half jaar tijd alle lesstof inhalen die in de eerste drie jaren niet aan bod gekomen was. Op wilskracht kwam ze er doorheen. Met bijles voor Frans. De bijlesjuf belde ons verbijsterd op: ‘ik begin helemaal opnieuw, ze heeft totaal geen kennis van de taal-opbouw en nul komma nul woordenschat.’
Twee jaar keihard werken leverde haar het VWO-diploma op. Ze studeert Criminologie. Tekenen doet ze niet meer. Frans spreekt ze niet. Maar gelukkig is ze. 
Zelf zegt ze: ‘mijn kinderen gaan niet naar de Vrije School. Het is wel leuk met al die verschillende kinderen met gek haar, andere kleding. Maar als je een gewoon kind bent dan vinden ze je niet echt leuk.’ En ‘zes uur tuin in de week en maar twee uur Engels, waar altijd een uur van uitviel was ook echt bizar…’
Ach, ik weet het niet. Zeker weet ik wel dat het die Christelijke dorpsschool voor onze kinderen in ieder geval niet was. Alhoewel mijn oudste kind nu zegt: ‘gelukkig heb ik  daar nog wel de tafels geleerd. Ik heb er een hoop plezier van gehad. Anderen kenden die echt niet!’
Maar altijd ‘pastel-kleurwakken’ verven (‘ik wilde gewoon iets leuks schilderen!’), vilten en ‘tuin’ is het ook niet. Een mix zou mooi zijn: vrolijke speelsheid in pastel met aandacht voor de tafels (gewoon maar stampen). Soms een zwarte stift mogen gebruiken naast riet vlechten en metaal bewerken. En een uur tuin en twee uur Engels, die gewoon doorgaan, zou wat evenwichtiger zijn. 
Tot slot, en dat geldt natuurlijk voor elke school, zoek en vind bevlogen leraren die van hun vak houden, hun kennis met plezier en enthousiasme overbrengen en kunnen lachen om een vieze mop.
Dan komt het helemaal goed met de (Vrije) school!

Lendenen

Als ik thuiskom zegt mijn dochter: ‘opa heeft gebeld. Of je hem wil terugbellen.’                                                Mijn vader belt nooit. Dus ik bel hem terug.

‘Jonquiere’, zegt mijn vader. Zijn stem klinkt schorrig. Hij schraapt zijn keel.
‘Hallo met mij. Je had gebeld?’
Mijn vader steekt van wal. Over pijn in zijn lendenen. ‘Je weet wel, dat vertelde ik je laatst.’
Zo zittend aan de keukentafel dwaal ik af. Lendenen. Wat zijn dat eigenlijk? Intussen gaat het verhaal verder. Ondanks maatregelen in bed met extra kussens is de pijn erger geworden. ‘Ik kan niet zitten, liggen of staan zonder pijn.’
Hij belde het zaterdag-bezoek aan mijn broer af. En ik weet hoe jammer hij dat vindt. Zijn kleinkinderen ziet hij dan vier weken niet. ‘Maar de pijn is te erg. Ik kan geen stap zetten.’
Hij vertelt dit alles nog redelijk opgewekt. Ik bespeur geen wanhoop. Maar het feit dat hij zelf belt en aandacht vraagt maakt mij alert.
‘Ik zou wel maandag naar de huisarts gaan’, zeg ik.
‘Ja, dat zei je broer ook,’ antwoordt mijn vader.
‘En neem twee paracetamols, dat helpt. Je kan dan beter bewegen en de pijn wordt vast minder.’
‘Ja, ik nam er vanochtend een. Dat helpt wel. Maar twee? Ik weet niet of dat verstandig is.’
‘Dat kan geen kwaad, hoor. Doe dat maar.’
‘Maar wringt dat niet met mijn andere medicijnen?’
Ik waag een gok en zeg dat paracetamols nooit kwaad kunnen.
‘Zal ik zo anders even langskomen?’, vraag ik.
Maar nee, dat is niet nodig.
‘Je komt morgen toch? Dat is prima, hoor.’
Het is morgen. Vanuit mijn bed kijk ik naar een blauwe lucht. Zal ik eerst sporten, dan ontbijten en naar mijn vader? Of zal ik hem eerst bellen om te vragen hoe het gaat? Ik besluit eerst te gaan sporten. Maar mijn vader en zijn lendenen spoken tijdens het fietsen en cardio-gedoe door mijn hoofd. Direct na het ontbijt bel ik. Er wordt niet opgenomen. Nog een keer bellen maar.
‘Ik zat op het balkon, en het duurt even voor ik in de kamer ben. Ik moet opstaan, de drempel overstappen en dan loop ik naar de telefoon.’ Hé, dat is mooi. Hij had zin om in het zonnetje te zitten. Gisteren had hij daar geen zin in. Toen had hij nergens zin in.
‘Dat geeft niets. Ik bel altijd nog een keer, maar hoe gaat het?’
‘Ja, het gaat wel.’
‘Ik kom zo even langs, goed?’
‘Ja, goed.’
Als ik bij hem kom zit hij achter de computer. Hij staat op. Moeizaam, maar dat is niets nieuws. Hij zet koffie.
‘Ik heb geen zin in eten’, zegt hij. ‘Van eten word ik misselijk.’ Mijn vader, de lekkerbek, heeft geen zin in eten? Laatst zei mijn kind: ‘opa gaf mij een knuffel. Dat doet hij anders nooit. Toen voelde ik wel hoe mager hij eigenlijk is. Hij heeft een dikke buik, maar mam, hij voelt broos aan.’
‘Dan eet je wat vaker wat kleins tussendoor.’
‘Ik neem geen boterham nu’ is het antwoord. ‘Kijk die kiwi ligt hier ook nog sinds vanochtend.’
Een geschilde kiwi in partjes ligt op een bordje op het aanrecht. Intussen schilt hij zijn appel. Partje voor partje. Heel precies. De schilletjes vallen in de prullenbak. Krullerige, dunne schilletjes.
‘Waar zitten je lendenen eigenlijk, pa?’, vraag ik. Achter, laag in zijn rug aan de zijkant port hij met zijn rechterhand in zijn bloes. ‘Hier zit de pijn.’
Even later zitten we aan de koffie. Hij eet de kiwi achter elkaar op. En samen met mij de partjes appel.
‘Heeft de thuiszorg nog gebeld, pa?’
‘Ja, er komt een nieuwe hulp. Een wat oudere dame. Wel komt ze op een rottijd’, zegt hij knorrig.
‘O ja, hoe laat dan?’
‘Donderdag om kwart voor twaalf.’
‘Ach, misschien kan ze op een gegeven moment wel wat eerder komen. Trouwens dan eet je toch je boterhammetje, rond die tijd?’
Gelukkig. De steeds langzamer werkende Cassandra is uit beeld. En morgen komt de douchehulp Cynthia weer. Die vindt hij aardig.
‘Zal ik je rug zo nog insmeren met Midalgan?’
Volgens mijn vader helpt het inwrijven met dat stinkende goedje enorm goed tegen de pijn in zijn lendenen.
Maar dat gaat hem te ver. Cynthia vraagt hij het maandag. ‘Ze is dan weer terug van wintersport.’ Prima. Wij drinken koffie. praten over van alles.
Als ik wegga druk ik hem op het hart maandag de huisarts te bellen. “Als ik mee moet dan kan dat. Bel je me? ‘s Ochtends kan ik, morgenmiddag heb ik een afspraak.’ ‘Ja, doe ik.’ Maar ik zie aan hem dat hij alleen gaat. Hij zal mij niet bellen. Ik ben benieuwd wat de dokter zegt. En of hij weet wat er aan de hand is. Met de lendenen.

Veel violen en een scooter en een doos

Het is zaterdag. Omdat de zon dreigt te gaan schijnen, de lente in de lucht hangt, heb ik violen gehaald. Twee bakken met kleine gele, twee bakken met grote oranje en twee potten met fijne paars-gele bloemetjes. Alleen al het neerzetten van de bakken op het terras is voorjaar.

Ook waste ik onze auto. Mijn zoon die alleen naast mij zat om naar een nieuwe auto te kijken in een gelikte showroom en die ik zou afzetten in de stad zegt: ‘ik ga niet meer lunchen in de stad met Joris, het gaat niet door.’

‘O, ik moet zo nog de auto wassen, ga je mee dan?’
Hij, stoer aan het stuur, zonnebril van zijn vader op de neus, gaat mee. ‘Het is wel een dag van sjouwen en klussen doen’, bromt hij.
‘s Ochtends om half acht stond hij bij de bakker, waar hij doordeweeks afwast, het terras in te richten. Toen hij doodop thuis kwam tilde hij een bed en matras naar boven. Zette dat met zijn vader in elkaar. En droeg hij wat dozen naar beneden. Volgende week verhuist zijn zus naar Amsterdam.
Ik zuig de auto, mijn zoon haalt cockpitdoekjes en doekjes voor het schoonmaken van de ruiten bij de automaten van de wasstraat.
‘Jezus, wat stinkt dat’, moppert hij en inderdaad: de chemische dampen uit de doekjes stijgen op en maken mij, voorover hangend in de auto met de stofzuiger, een beetje duizelig.
‘Zal ik zo de auto de wasstraat inrijden?’, vraag ik hem, ‘dat is best lastig, je moet de auto precies in zo’n rails zien te krijgen.’
Maar nee, dat vindt hij juist leuk. ‘Ik probeer het wel, mam’, en griezelig precies rijdt hij in één keer de auto tussen de rails. ‘Dat doe je beter dan ik!’, zeg ik en ik meen het. 
Even later staan we in de wasstraat. Schuim, water, zwiepende zwepen en draaiende borstels. Wij kijken beiden op onze telefoon.
Ik denk even aan vroeger. Toen de wasstraat een attractie was. ‘Weet je nog hoe leuk je dit vroeger vond?’  ‘Tja, welk kind vindt dit niet leuk?!’, antwoordt hij en geroutineerd tikt hij verder op zijn telefoon.
‘Vanavond heb ik een feest. Robert is jarig.’
‘Leuk, heb je een cadeau?’
‘Ja, die haal ik zo op. We hebben met z’n allen € 25,- betaald en knapten de scooter op van Cole’s zus. Die geven we hem vanavond.’
Mijn ogen worden als schotels zo groot. Een scooter? 
‘Ach ja, z’n moeder brengt hem nu altijd, hij heeft geen fiets. Nu kan hij zelf overal heen met de scooter.’
Ik zet hem af bij een vriend. ‘Ik weet niet of ik thuis eet, vanmiddag ga ik naar het strand. Daarna haal ik die scooter en vanavond heb ik dat feest.’
‘Oké, prima’, zeg ik. Ik kijk hem na. Een lange, dunne jongen, groene broek, zijn grijze shirt komt onder zijn blauwe jasje tevoorschijn. De zonnebril op zijn neus. ‘Dag mam, tot vanavond.’
‘Dag, veel plezier!’
Als ik terugrijd met mijn violen denk ik aan vanochtend. Wat onwennig met z’n tweeën aan het weekendontbijt. Twee broodjes, een stuk kaas van het vorige weekend en ik haalde een half onsje rosbief. 
In de autoshowroom zegt mijn zoon: ‘mam, je kan beter dat kleine model nemen, papa en jij hebben toch niet meer zo’n grote auto nodig?’
Morgen doe ik de violen in de potten. Het wordt voorjaar.