Bloed, zweet, snaren & de metronoom van Juffrouw N.

IMG_4688.JPG
Plaudite, amici, comedia finita est’, L. van Beethoven (1770-1827)

‘Het is bijna kwart voor 8’
‘Jij zit toch ook altijd op stand..’
‘Dit is dacht ik Voorzaal Noord’
‘Ja, je hebt helemaal gelijk’
‘Vind je dat geen beeldig boeket dat daar staat?!
‘Waar?’
‘Daar, links van het midden.’

Twee zeer gedistingeerde dametjes op rij 10, stoel 7 en 8, zitten in het Concertgebouw in Amsterdam. Een draagt een modieuze zwarte bril en een goudkleurig colbertje. De ander draagt een bloemig bloesje. Netjes piept het boordje boven de geschulpte rand van haar zwarte vest uit. Rode lippenstift. Zilvergrijs haar. Verwachtingsvolle, vriendelijke gezichten. Langzaam maar gestaag loopt de Grote Zaal vol.

Een heel lange man in spijkerbroek en iets lichtere spijkerbloes rent het gangpad door en slaat enthousiast een bekende op rij 2 op de schouder. Een vrouw links draagt een wittig armbandje om haar pols; zo’n stoffen geval met een strikje. Er staan letters op, maar het is niet te zien welke letters.

De orkestleden komen vanaf de zijkanten op. Gekleed in het zwart, hun donkerbruine instrumenten glimmen, het koper glanst. Het is een prachtig gezicht: de donkerrode decoraties, fluweelrode stoelen, het zwart, het glimmende donkerbruin, het glanzende koper.

Nu komt de dirigent van bovenaf de trap aflopen. Het orkest staat. Applaus klinkt. Beethoven bijt het spits af.

Ze liep langzaam over de brede stoep naar de Ripperdastraat. Haar bruine glimschoenen moesten precies passen op de tegels. Niet ernaast en zeker niet ertussen. Niet op de lijntjes lopen. Maar ertussen. Ze telde de tegels. Het waren er 121 tot en met de hoek. Daar stak ze over. Haar rode schooltasje met het zilveren beugeltje sloeg tegen haar been. Haar witte sokken waren afgezakt. Trots was ze op haar nieuwe, gele capuchonjas. Gekocht in de mooie winkel van Peek en Cloppenburgh in de Grote Houtstraat. Voor het eerst had ze kleren gekocht in een winkel. Haar moeder maakte haar kleren tot dan toe altijd zelf. Maar deze jas was nieuw.

Tot en met het huisje van juffrouw N. lagen 84 tegels. Zonder ernaast te stappen had ze de verveloze deur bereikt. Eens was deze donkergroen. Ze trok aan de ouderwetse, koperen knop. De bel klingelde in de smalle gang.

De snibbige zus van juffrouw N. deed open en leidde haar naar de met vleugel, piano en orgel volgepropte voorkamer. Ze wachtte op het hoge orgelbankje op haar beurt. Haar bruine benen met de witte sokjes bungelden langs het donkere hout.

Juffrouw N. gaf les. Een grote jongen zat naast juffrouw N. en deed zijn best. Boven de piano hing het portret van een strenge, oude man. Zijn donkere blik keek haar dreigend en vermanend aan. Alsof hij zei: ‘je hebt wel flink geoefend deze week? Goed je best gedaan?’ Haar blik bleef steken bij de vierhoekige, pyramide-achtige metronoom op de piano. Eerst wist ze niet wat het was. Maar nu wel. De metronoom werd bozig door juffrouw N. aangezet als ze weer eens uit de maat speelde. Niet dat het wat hielp, dat regelmatige getik. Ze werd er zo zenuwachtig van dat de verkeerde noten zomaar tevoorschijn kwamen. Haar vingers raakten de weg kwijt. En juffrouw N. werd nog ongeduldiger en kwader dan ze al was.

Het opklinkende applaus markeert het einde van de ouverture ‘Leonore’ nr. 3 van Beethoven. Leonore, was dat niet de geliefde van Beethoven? Een paar orkestleden lopen via de zijkant weg. Wat gebeurt er nu? Op het podium verschuiven suppoosten wat stoelen. Men spant rode, dikke kabels in een carré-vorm. De podiumvloer wordt geopend. Een van de suppoosten drukt op een knop en zie, heel, heel langzaam komt een glanzend-zwarte vleugel tevoorschijn. Fascinerend.

En nu komt het hoogtepunt: de jonge pianist Arthur Jussen snelt de trap af naar de vleugel. Zijn dikke, blonde, met gel gestylde haardos valt op. Evenals zijn jonge, stralende lach. Een mooi joch.

Hij speelt Grieg.

De handen van juffrouw N. waren klein. Dikke, blauwe aders kronkelden onder de lichte huid. Als juffrouw N. een stukje voorspeelde kon ze alleen maar kijken naar die kronkelende, blauwe strengen. Ze leken een eigen leven te leiden. Juffrouw N. was nooit tevreden over haar. En dat klopte wel. Juffrouw N. had gelijk. Ze had zo’n aversie tegen de lessen, tegen de piano, tegen de muziek dat ze nauwelijks oefende. En als je niet oefende, kwam je niet vooruit. Dus kwam ze niet vooruit. En juffrouw N. werd bozer. De opmerkingen werden giftiger. De oren van het capuchonmeisje met de donkerbruine pijpenkrullen gingen dicht. En tijdens de lessen zweefden haar gedachten langzaam weg. Naar een uur verder. Naar een uur eerder. Een dag. Een week. Een jaar. Ze was er niet meer bij. Tien jaar lang, een uur per week was ze verdwenen. Ze leerde het nooit. Ze was te dom. Juffrouw N. zei het en zo voelde het.

Het geïnspireerde pianospel van de jonge pianist haalt haar terug. Het is mooi. Heel mooi. Na vijfendertig jaar is juffrouw N. langzaam aan het verdwijnen. De voorkamer met dat hoge, imposante orgel, de vleugel en de piano vervaagt. Het is zo mooi. Grieg. De fluweelrode stoelen. De zwarte vleugel. De bekende en onbekende namen van componisten, in zwierige letters geschilderd, boven in de zaal: Scarlatti, Mozart, Rontgen, Weber, Lulli.

De volle, benauwde voorkamer in dat kleine, Haarlemse straatje wordt een herinnering. Aan een klein, halsstarrig meisje met een rode schooltas. Witte, afzakkende sokken in bruine schoenen. Een nieuwe, gele jas. Met capuchon. Te dom voor pianoles. Nooit meer een piano aangeraakt. En nu, vele lange jaren later, onbekommerd genieten van het pianospel van een jonge, blonde pianist.

Hij lijkt op de jongen die ooit voor haar les had. Die zo zijn best deed.

Het aanhoudende applaus laat de jonge pianist vier keer terugkeren. Hij speelt tot slot zacht een romantische toegift. Zijn vingers strelen de toetsen.

De tijd tikt ritmisch voort zoals het ijzeren staafje van de houten metronoom eertijds de maat aangaf. Links, rechts, links rechts. De gelijkenis met de jongen voor haar is frappant. En ze verlaat de zaal.

Leave a comment