De Blije Borgh

Voor de apotheek is een geel-zwart gestreepte strip op de stoep geplakt. In de apotheek hangen rood-wit gestreepte linten, een A4tje waarschuwt mij niet de balie aan te raken, alleen te pinnen. Ik blijf als versteend achter de rood-witte strip op de vloer staan.

‘U komt voor?’, zegt de apothekers-assistente. Ze kijkt mij vriendelijk aan.

‘Ik kom medicijnen ophalen, er is net over gebeld.’ Ik probeer met mijn stem de afstand te overbruggen tussen mijzelf achter de streep en de assistente achter de balie.

‘Wacht u maar even op de stoel’, geeft de assistente aan en ze wijst naar een punt achter mij. Naast het rood-witte lint staat een oranje stoeltje. Ik neem plaats.

In de meestal zo volle apotheek is niemand. Achterin de ruime zaak trekt een apothekersassistente een lade open. Ik kijk op mijn telefoon. Geen bericht, niets.

‘Dit zijn de medicijnen. Drie maal daags innemen, kijk, ik heb hier de tijden opgeschreven, daar mag u wel een beetje mee schuiven hoor.’ Op het etiket staat 7 uur-15 uur-23 uur.

‘De kuur moet worden afgemaakt’, zegt de vrouw; haar ogen, iets vergroot door de brillenglazen, kijken mij vriendelijk aan. Ze legt het doosje en een opgevouwen A4tje op de rand van de balie. Ik zet beschroomd een stap over de rood-witte strip heen. Voorzichtig pak ik het doosje en het papier op, zonder de balie te raken. Ik stop het doosje met gebruiksaanwijzing in mijn plastic tas.

Buiten is het stil. Voor alle winkels zie ik strepen en soms ook linten, bij de bakker staat voor de ingang een vierkante emmer met water en een dikke rol met van dat dunne handdoeken-papier. Het uiteinde van de rol wappert een stukje op in de wind.

Thuisgekomen geef ik de eerste pil aan het kind met de ontstoken verstandskies. Ze ziet spierwit.

‘Dit gaat helpen’, zeg ik en ik druk de pil uit de strip.

Als ik beneden zit met de krant en een kop thee lees ik het verhaal van Charles de Koning, gepensioneerd huisarts uit Hendrik-Ido-Ambacht. Iedere dag bezoekt hij zijn vrouw in het verpleeghuis De Blije Borgh. Sinds vorige week kijkt hij van een afstandje naar zijn vrouw in het verpleeghuis met een verrekijker. Ik lees: ‘Het geeft mij een fijn gevoel om haar te zien maar ik ga er altijd met tranen in mijn ogen vandaan.’

Ik kijk naar buiten. In de tuin landt een vogeltje in de rozenstruik. Bruin op teer groen. Het is stil, zo stil.

Ik ga maar weer eens boven, kijken hoe het gaat met het kind en haar kies. De vrouw van Charles heet Adriana. Als ik opsta zie ik de foto van Adriana half weggezakt in haar rolstoel achter glas. Daarvoor staat Charles met zijn verrekijker. Naast hem een uitbottende tak.

Het is lente.