‘Ze zijn echt van 14 karaat wit-goud’, zei de juwelier. Hij keek ons over zijn beetje afgezakte brilmontuur vriendelijk aan Een zwart koordje kringelde langs zijn hals de boord van zijn trui in. Zijn dikke vingers rustten op een leren placemat, de twee zilverkleurige ringen lagen ernaast. Ze waren een beetje dof geworden en uit beide ringen was eerder een edelsteen gehaald; twee gaten als kiezen zonder vullingen keken mij verwijtend aan. ‘Het zijn oud-Indische ringen’, legde ik uit aan de vriendelijke juwelier, ‘Ik wil graag voor mijn zoon hier één mooie ring van laten maken.’
De sieraden lagen al jaren in een kluis. Ooit kreeg ik ze van mijn vader, die ze van zijn oma kreeg. Deze overgrootmoeder kende ik alleen van een grote, zwart-witfoto die op de bruine buffetkast bij mijn oma in huis stond: een prachtige, jonge Javaanse vrouw, met volle lippen, geprononceerde jukbeenderen en een melancholieke uitdrukking op haar gezicht. Ze was getrouwd met de man op een andere foto, mijn overgrootvader: wel 20 jaar ouder dan zij, een kolossale, witte man, met een spierwitte, fraai gekrulde snor en een barse uitdrukking op zijn gezicht. Mijn vader vertelde eens dat zijn opa een uitvinding had gedaan om de teelt van rietsuiker in Indië te verbeteren. ‘Daar is hij heel rijk van geworden.’ Helaas is van deze rijkdom niets doorgesijpeld naar de volgende generaties, op enkele sieraden na dan. Mijn opa en oma kwijnden na de oorlog weg in een flatje in een Haarlemse buitenwijk, altijd de luxaflex dicht tegen de zon die toch echt minder hard scheen dan in de tropen.
‘Aan wat voor een ring had je gedacht?’, vroeg de man en hij wendde zich tot mijn zoon.
‘Ik wil graag een eenvoudige ring’, zei mijn kind, ‘Het mag niet lijken op een trouwring, gewoon glad, ik heb een foto van een ring die ik mooi vind op mijn telefoon.’ Hij liet de foto zien.
‘Aha, zoiets..’ De man stond op en pakte een la met zacht fluweel. In de uitsparingen zaten ringen in alle soorten en maten. Na wat wikken en wegen koos mijn zoon voor een glad, beetje bol model, mooi maar niet heel opvallend.
Bij het weggaan zei de juwelier: ‘Als je er nog wat in wil laten graveren dan kan dat altijd.’ Hoffelijk hield hij de deur voor ons open. Mijn zoon vertrok naar Amsterdam ‘Ik ga vanavond weer lekker uit!’ en ik reed naar huis. Blij dat de ringen een mooie bestemming kregen, de mooie, slanke vinger van een achter-achterkleinzoon.
Diezelfde week belde mijn zoon mij op:
‘Ik heb erover nagedacht en wil graag de ring laten graveren. Ik dacht aan de naam van opa’s oma.’
‘Dat is mooi’, zei ik, blij verrast, ‘Ik kijk even in opa’s map wat ook alweer haar naam precies was.’
‘Is goed’, zei mijn kind, ‘App het me zo maar. Ik ga nu sporten!’
Ik bladerde in de ordner met papieren van mijn vader en vond haar naam, lang en mysterieus.
Opeens liep een dikke draad van hier naar daar, naar het Indië van vroeger, dat prachtige heimwee-land van opa en oma met gifgroene rijstvelden en de kruidige rook van kretek-sigaretjes. En het was alsof de melancholieke glimlach van de foto plotseling veranderde in een mooie, brede lach. De lach van Nyi Mas Entjeh Siti Aminah.
You must be logged in to post a comment.