Mama

Tuin waar het donker is bezocht, de

namaaknacht doorwaakt. Steen hield

geheim wie hem had aangeraakt. Nat

blad en zwam, vocht van oud

hout, in kleren geur daarvan.

Neeltje Maria Min, uit ‘Kindsbeen’

‘Dinner is served by eight’. De r’s rollen als kleurige knikkers in een houten knikkerbaan uit de mond van deze Siciliaanse mama. Zij heeft een huid van café latte met fijne rimpelingen, ontstaan door lichtjes blazen over het oppervlak. Haar ogen kijken mij onderzoekend aan. Ze draagt een lichtgrijze fleecetrui waarin haar frêle figuur bijna verdwijnt.

Het is half vijf in de middag en volgens mijn man ‘Een mooie tijd om te arriveren.’ We reizen rond op Sicilië en zijn beland op het tweede rustpunt van onze tocht, een bed and breakfast in het zuiden, vlakbij de barokke stadjes Scicli, Modica en Ragusa.

‘Ik zou nu wel een drankje lusten’, zeg ik terwijl ik rondkijk in de enorme kamer die uitkijkt op de heuvels van het kuststadje Pozzalo.

‘Er is hier wel een ijskast’, zegt mijn man, ‘Maar daar zit alleen een flesje fris in.’

Een beetje beteuterd slenteren we door de tuin van deze Siciliaanse case, schitterend, maar zeer afgelegen. We reden twintig minuten op een smalle weg met aan weerszijden stenen muurtjes, hopend op geen tegenliggers. Glooiende velden, de zee aan onze linkerhand, gestapelde wolken aan de horizon.

‘Ik wil nog wel even naar Pozzallo rijden’, bied ik aan.

‘Ben je gek, je hebt al zo lang gereden’, is het antwoord. We parkeren het verlangen naar wijn, bier en wat zout, een handje pinda’s ofzo, wat zou dat lekker zijn.

We lezen de lovende reviews van de case aan elkaar voor. ‘Heerlijk ontbijt dat door de zoon verzorgd wordt, bij mooi weer op het lommerrijke terras’. ‘Het ontbijt is heerlijk, maar niet heel afwisselend.’ En ‘Rijd niet naar een restaurant, de eigenares van case Brizza kookt fantastisch!’

We rammelen van de honger.

‘Morgen halen we wat boodschapjes, bier en wijn en misschien een chipje.’ Ik zit op de stenen trap naast de zwemvijver. Het water klatert uit een buis, vakkundig weggewerkt tussen rotsige stenen. De middagzon doet het water schitteren. Over de groene heuvels ligt een smal streepje blauw, de zee.

‘We zullen hier wel tot rust komen’, zegt mijn man.

‘Ja’, antwoord ik.

‘Ik ga even douchen’, zegt even later mijn man, die plotseling achter mij is opgedoken.

‘Jezus, ik schrik me dood’, zeg ik. ‘Laat de deur maar open.’ En daar gaat hij. Onder het begeleidend klateren van het water uit de buis verstopt tussen stenen, zwart en glad door al het opgezogen vocht.

Het gaat waaien. Ik ril in mijn gestreepte t-shirt. Nog twee uur wachten, dan gaan we eten bij de Siciliaanse mama. Ik voel haar lichtbruine ogen op mij rusten, ik zie haar fijn gebogen neus, de gevoelige mond. Haar huid olijfkleurig en verweerd door de zon.

‘You’re not cold?’, vraagt ze, wijzend op de optimistische korte mouwen van mijn t-shirt.

‘No, it’s lovely here’, antwoord ik wezenloos.

Kon zij mijn moeder zijn.