Reis (1)

Ik bezocht Krakau maar de eigenlijke bestemming was Auschwitz. Mijn zoon wilde wel mee: ‘Dat vind ik interessant, mam.’ Blij dat hij mee kon boekte ik de reis. ‘Ik kijk er naar uit’, appte mijn zoon een paar dagen voor vertrek, waarna een schuldbewust berichtje volgde: ‘Dat klinkt wel gek.’

‘s Ochtends vroeg begon de reis. Ik berichtte mijn zoon: ‘Ik sta in de hal bij het station naast La place. We moeten daarna in hal 1 zijn, balie 7.’

Terwijl ik naar hem uitkeek, naar de jongen met groene tas en donkere lok, bedacht ik na een kwartier dat ik beter gewoon had kunnen plaatsnemen ín La place met een koffie. En toen belde hij. ‘Waar ik toch blijf.’

‘Ik sta bij La place’, antwoordde ik.

‘Hè, ik ben in vertrekhal 1’, zei hij verbaasd, ‘Je zei toch…’

‘Ja, ja, ik kom daar wel naar toe’, kapte ik af. Ik liep erheen. ‘Moeders’ zei hij.

Lopend naar de gate vertelde hij dat de kat vannacht in zijn ingepakte koffer had geplast. ‘Dat k**beest!’ De verse HP De tijd was nat, evenals zijn paspoort. ‘Gelukkig niet je kleding’, zei ik.

We dronken koffie, kochten een vers blaadje (‘Die HP heb ik weggegooid’) en voor de zekerheid schafte ik nog een boekje aan over Krakau dat even later dezelfde highlights bleek te beschrijven als het boekje dat ik al had.

Vanuit het vliegtuig zag ik rechthoekige akkers, afwisselend groen en oker als de uit verveling door mij ingekleurde ruitjes in de wiskundeschriften van vroeger. In mijn hoofd schoten twee woorden: ‘schuldig landschap’. Ik dacht aan de omzwervingen in dat landschap van het Joodse jongetje in het boek ‘De geverfde vogel’. Het Poolse boerenland waar het kind geconfronteerd wordt met allerlei verschrikkingen, honger, primitiviteit, vervolging en marteling.

Even later liepen we één van de zeven synagoges van Krakau in. Een beetje verloren in de ruimte hingen wat foto’s. Nadat we een trappetje opliepen zagen we een half leeg winkeltje met een Pools meisje dat een beetje verveeld met een pen speelde.

‘Mam, dit kan toch niet’, zei mijn kind en hij wees naar een paar poppen in zwarte kleding; stereotype, cartoonachtige poppen die orthodoxe Joden voorstelden. Beduusd liepen we de synagoge uit. Op het pleintje voor het roze café ‘Bar Estera’ speelde een nep-Joods orkestje Klezmer-deuntjes.

‘Zullen we teruggaan naar het hotel?’, vroeg mijn zoon. En dat deden we.