De ene tel
Toen mijn vader bijkwam uit de coma
volgend op gestorven zijn
en weer pneumatisch teruggebeukt (…)
heeft hij mij tijdens een bezoekuur
plotseling verteld dat daar, (…)
dat daar een koor geklonken had
Willem Jan Otten
*
Vannacht droomde ik over mijn vader. Hij was broodmager en wilde wegrijden in zijn auto. Ik wilde hem tegenhouden, ik dacht ‘Dit wordt zijn einde, hij is te oud, hij kan niet meer rijden’, maar hij reed weg. Toen ik wakker werd was hij allang dood.
*
Laatst vroeg een vriend, nou, meer een kennis:
‘Hoe gaat het met schrijven nu je vader dood is? Je schreef toch over hem? In blogjes of vlogjes?’
Hij lachte een scheef lachje en ik dacht: ‘Hij neemt mij niet serieus.’ Dat nam ik al vaak genoeg mijzelf niet maar dat hij het niet deed vond ik lastig.
‘Eh ja, ik schrijf nog wel zo nu en dan’, antwoordde ik luchtig. ‘En een vlog is heel wat anders dan een blog.’
Het gesprek was voorbij, opgelost in een wolk van genadeloze desinteresse.
*
En nu droomde ik over mijn vader. Ooit lag hij een paar dagen en nachten hulpeloos in zijn slaapkamer, gevallen na zijn nachtelijke plas, te ver van de telefoon om alarm te slaan, de muren te dik om zijn steeds zwakker wordende geroep door te laten.
*
Later, in het ziekenhuis sprak hij over zijn hallucinaties in die telkens licht en donker wordende slaapkamer.
‘Ik wist opeens hoe de tablet werkte…Ik had niet eens de handleiding nodig.’
Mijn vader had na veel wikken en wegen een tablet gekocht. Voor de val was hij begonnen met het lezen van de handleiding. Onder belangrijke woorden had hij bibberige streepjes getrokken. Hij was tot de helft van pagina 2 gekomen.
*
In sterk ruikende nachtkleding lag mijn keurige vader onder een dun, wit laken in een ziekenhuisbed te wachten op een foto van zijn gekwetste heup, een slokje water (‘Ik web zo’n dojst’) en de jonge dokter die dacht dat hij een lichte beroerte had gehad en daarom gevallen was.
‘Ik web gee bejoejte gewad’, zei mijn vader ferm, ‘Ik ben wegoon gesjtuikel.’
Ik trok het dunne, witte laken dat telkens van hem afgleed recht.
‘We zullen toch een foto maken van uw hoofd’, zei de jonge dokter. Mijn vader kreeg gelijk. Er was geen spoor van een beroerte in het hoofd van mijn vader te vinden. Dat rare praten kwam door zijn uitgedroogde mond en verwarring na al die prettige dromen.
*
En vanochtend las ik het gedicht van Willem Jan Otten over zijn vader die bijna dood ging.
Zelfs hij, die alle muziek
bij naam en toenaam kende,
wist niet wie zongen,
noch de componist
Toch kende hij het stuk (…)
Het dringt tot mij door dat tussen hier en daar het weten van alles wacht. De werking van een tablet, de noten van een gezang. Hier weten wij niks. Ja, dat mijn vader dood is. En dat ik blogjes schreef, over hem.
Aller ogen, zei hij,
waren nu op mij gericht,
ik kende de muziek
en voelde hoe de ene tel
mij naderde – de ene rust
waarin mijn inzet werd verwacht,
en ja, ik deed het niet – (…)
Mijn vader zong na die ene rust in een koude novembernacht wel mee. En ik denk aan hem, prutsend met zijn dikke vingers op die tablet waarop Nu Alles Lukt.
***